LE FEDERALISME EST UNE ENTORSE A LA DEMOCRATIE
Dans un nouveau livre « Les chagrins de la Belgique. Libération et reconstruction politique 1944-1947 » de l’historien britannique Martin Conway, il est mis l’accent sur la vague d’enthousiasme populaire qu’a entraînée la libération de la Belgique en mai 1945 et le statu quo politique qui en était la conséquence (Le Vif, 1er mai 2015). Néanmoins, pour le B.U.B., la liesse populaire n’était pas que de façade, comme l’auteur le prétend.
Juste après la Deuxième Guerre Mondiale, la Belgique est submergée par une vague de patriotisme. Pour ne pas ébranler ce sentiment populaire, la particratie décide de restaurer le régime d’avant-guerre. Les adversaires du pouvoir étaient « inaudibles, relégués à l’arrière-plan. Le nationalisme flamand séparatiste, discrédité par sa collaboration avec l’ennemi, rase les murs. Le Mouvement wallon échoue à émerger significativement dans l’agenda politique. » La liesse populaire de la libération démontre l’attachement de la population belge à leur pays. Comme l’auteur le souligne : « Les Belges libérés se retrouvent fiers de l’être. […] toutes régions et toutes sensibilités politiques confondues. […] C’est un patriotisme qui venait moins du sommet de la hiérarchie sociale que de la masse de la population. »
Toutefois, selon l’auteur, « le vernis patriotique n’élimine pas les vices de la reconstruction belge. » Une vingtaine d’années plus tard, les séparatistes et la particratie ont commencé à miner les fondements de l’Etat unitaire. L’auteur prétend que « la crise d’après-guerre de l’Etat-nation belge était davantage, à l’origine, une crise de l’Etat qu’une crise de la Nation. »
Toutefois, selon le B.U.B., les vices belges n’étaient pas les structures étatiques (le Roi, l’Etat national et les neuf provinces), qui fonctionnaient à merveille, mais le résidu d’extrémistes du nord et du sud, qui ont petit à petit infiltré avec succès la politique belge de l’après-guerre, surtout en raison du déplacement du poids économique du sud vers le nord du pays. Attisant habilement le racisme linguistique en prenant comme prétexte les différences socio-économiques entre le nord et le sud de la Belgique, les flamingants et wallingants ont réalisé un coup d’Etat non-violent, qui faisait fi des aspirations unitaristes des Belges.
Le statu quo de la libération est révélateur de la volonté des Belges de vivre dans un pays uni et unitaire. Le fait que l’évolution institutionnelle a pris un sens inverse constitue une entorse à la démocratie en Belgique.
HET FEDERALISME IS EEN MISKENNING VAN DE DEMOCRATIE
In een nieuw boek, dat uit het Engels in het Frans werd vertaald (« Les chagrins de la Belgique. Libération et reconstruction politique 1944-1947 ») van de Britse historicus Martin Conway wordt de nadruk gelegd op de golf van volksvreugde die de bevrijding van België in mei 1945 met zich meebracht en het politieke status-quo die er het gevolg van was (Le Vif, 1 mei 2015). Nochtans is voor de B.U.B. dat enthousiasme niet slechts een façade zoals de auteur beweert.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog wordt België overspoeld door een golf van patriottisme. Om dit volksgevoel niet te verstoren, beslist de particratie het vooroorlogse regime te herstellen. De tegenstanders van de macht waren “onhoorbaar en naar de achtergrond verdrongen. Het separatistische Vlaams-nationalisme dat door zijn samenwerking met de vijand gediscrediteerd was, vliegt bijna te pletter. De Waalse beweging slaagt er niet in zich op een overtuigende wijze op de politieke agenda te plaatsen.” De volksvreugde na de bevrijding toont de gehechtheid van de Belgische bevolking aan haar land aan. Zoals de auteur het onderstreept: “De bevrijde Belgen zijn opnieuw fier Belg te zijn. […] ongeacht hun regio of hun politieke overtuiging.” […] Het is een patriottisme dat minder van de top van de sociale hiërarchie kwam dan van de volksmassa.”
Nochtans neemt, volgens de schrijver, “het patriottisch vernis niet de gebreken van de Belgische heropbouw weg.” Een twintigtal jaar later begonnen de separatisten en de particratie de grondvesten van de unitaire staat te ondermijnen. De auteur beweert dat de “naoorlogse crisis van de Belgische natiestaat oorspronkelijk meer een staatscrisis dan een natiecrisis was.”
Nochtans waren, volgens de B.U.B., de Belgische gebreken niet de staatstructuren (de Koning, de nationale staat en de negen provincies), die uitstekend functioneerden, maar een residu van extremisten in het noorden en in het zuiden, die geleidelijk aan en met succes in de naoorlogse Belgische politiek infiltreerden, vooral wegens de verschuiving van het economisch gewicht van het zuiden naar het noorden van het land. De flaminganten en wallinganten wakkerden handig het taalracisme aan onder het voorwendsel van de sociaal-economische verschillen tussen Noord- en Zuid-België en pleegden zo een geweldloze staatsgreep, die haaks stond op de unitaristische ingesteldheid van de Belgen.
Het status-quo van de bevrijding is tekenend voor de wens van de Belgen om in een verenigd en unitair land te leven. Het feit dat de institutionele evolutie een tegenovergestelde richting is ingeslagen is een miskenning van de democratie in België.
