MENEN: ABSURD EN ONWETTELIJK FLAMINGANTISME
In Menen, een West-Vlaamse gemeente dichtbij de taalgrens (provincie Henegouwen) én aan de Franse grens, heeft de burgemeester Martine Fournier van CD&V (niet N-VA !) beslist dat vanaf 1 januari 2014 het personeel van de gemeente met het publiek enkel nog Nederlands mag spreken (lees: geen Frans). De bedoeling is om zo het “Vlaams” karakter van de gemeente te vrijwaren. Deze maatregel is om verschillende redenen absurd en zelfs onwettelijk.
1) De grensgemeente wil t.a.v. anderstaligen (dat zijn vooral Franstaligen uit Zuid-België en Frankrijk) pictogrammen en gebarentaal gebruiken. Gebarentaal is nochtans geen erkende taal in België, het Frans wel. Waarom zou gebarentaal een betere communicatie toelaten dan het Frans? Gaat het stadsbestuur van Menen haar personeel cursussen geven in de zeer moeilijk aan te leren en volgens de basistaal verschillende gebarentaal en die bovendien bestemd is voor doven en slechthorenden? Beschouwt men het personeel als clowns en de bezoekers als gehandicapten i.p.v. burgers van de gemeente?
2) De taalwet van 18 juli 1966 stelt: “Iedere plaatselijke dienst, die in het Nederlandse, het Franse of het Duitse taalgebied is gevestigd, gebruikt uitsluitend de taal van zijn gebied voor zijn betrekkingen met de particulieren, onverminderd de mogelijkheid die hem gelaten wordt aan de particulieren, die gevestigd zijn in een ander taalgebied, te antwoorden in de taal waarvan de betrokkenen zich bedienen“.
Indien enkel nog Nederlands wordt gebruikt dan schendt de gemeente zelf de taalwet, m.n. door te weigeren om particulieren die in een ander Belgisch taalgebied wonen in hun taal te bedienen.
3) Enerzijds stelt de burgemeester dat het om een groot probleem met Nederlandsonkundige anderstaligen gaat, anderzijds vertelt ze dat er maar 18% zich in het Frans tot de gemeentediensten wenden. Is 18% een bedreiging voor het Nederlandstalig statuut van de gemeente?
4) Er zijn nu eenmaal woorden (rijksregisternummer, geboorteakte, …) die moeilijk verstaanbaar zijn voor anderstalige inwoners, ook voor hen die het Nederlands beheersen.
5) Wat gaat men doen met toeristen – bijvoorbeeld uit Frankrijk – die zich tot de gemeente wenden? Wordt heel de wereld geacht het Nederlands te beheersen?
6) Tenzij men er vanuit gaat dat talenkennis een overbodige luxe is, is het dan niet erg dat de talenkennis van de gemeentelijke ambtenaren zal achteruitgaan? Strookt dat met een Belgische en Europese ingesteldheid?
7) Als de talenkennis van de inwoners van de gemeente gebrekkig is, is dat dat geen probleem van onderwijs? Is dit geen bijkomend argument om het onderwijs opnieuw nationaal te maken en te investeren in een actieve politiek van individuele tweetaligheid? Moet de gemeente dan niet eerder constructief in talenonderwijs voor zijn burgers investeren?
8) Nog meer fundamenteel kan men zich de vraag stellen of de administratie er nu voor de burger is of omgekeerd. Wie moet er zich aan wie aanpassen? Zolang men een Belgische taal (Nederlands, Frans of Duits) gebruikt, moet iemand in België (Belg, buitenlander of toerist) in elke administratie kunnen geholpen worden. Bijgevolg zou elke ambtenaar in België minstens de twee grote nationale talen Frans en Nederlands moeten kennen alsook een goede basiskennis van Engels (als internationale taal bij uitstek) en van Duits moeten hebben. Dat zal ook onze economie stimuleren en andere burgers aanzetten tot het aanleren van de nationale talen. Daar is de B.U.B. vast van overtuigd.De nieuwe informatietechnologieën en de informatica moeten trouwens helpen om via het internet de mededelingen in verschillende talen te vertalen en de officiële documenten in de nationale talen beschikbaar te hebben.
9) In een unitaire staat zouden zulke onzinnige en onwettige gemeentelijke besluiten onmiddellijk door de hiërarchische overheid (provincie of nationale overheid) vernietigd worden. Vandaag kan dat niet aangezien de voogdijoverheid (de provincie en het “Vlaams” gewest) in handen is van flaminganten.
10) Tenslotte moet de taalwet hetzij worden aangepast, hetzij op een meer soepele manier geïnterpreteerd worden, zoals overigens in de overgrote meerderheid van de Belgische gemeenten gebeurt. In grensgemeenten is dat nog meer nodig. Hoeveel inwoners van Menen hebben er overigens het Nederlands als moedertaal?
Kortom, de particratische en bureaucratische maatregel van de CD&V-burgemeester in Menen is een zoveelste uiting van “Vlaams”-nationale onverdraagzaamheid t.o.v. anderstaligen en Franstaligen in het bijzonder. Er is geen enkele reden om gebarentaal boven een Belgische taal te verkiezen, tenzij natuurlijk een anti-Belgische. Maar zo kennen we de particratie weer.
MENIN: FLAMINGANTISME ABSURDE ET ILLEGAL
A Menin, une commune en Flandre occidentale, proche de la frontière linguistique (province du Hainaut) et de la frontière française, la bourgemestre Martine Fournier du CD&V (non de la N-VA !) a décidé qu’à partir du 1er janvier 2014 le personnel de la commune ne peut plus s’adresser qu’en néerlandais (à bon entendeur: non en français) au public. Le but est de préserver ainsi le soi-disant caractère “flamand” de la commune. Cette mesure est cependant absurde, voire illégale pour de multiples raisons.
1) La commune frontalière veut utiliser la langue des signes et des pictogrammes dans sa communication avec les non-néerlandophones (il s’agit surtout de francophones du sud de la Belgique et de Français). Pourtant, la langue des signes n’est pas – en opposition avec le français – une langue reconnue en Belgique. Pourquoi la langue des signes permettrait-elle de garantir une meilleure communication que le français? Le conseil communal de Menin va-t-il donner des cours de langue dans la langue des signes, qui est très compliquée à apprendre, qui diffère selon la langue de base et qui est destinée aux malentendants et aux sourds? Considère-t-on le personnel comme des clowns et les visiteurs comme des handicapés au lieu de citoyens de la commune?
2) La loi sur l’emploi des langues de juillet 1966 stipule: “Tout service local établi dans la région de langue française, de langue néerlandaise ou de langue allemande utilise exclusivement la langue de sa région dans ses rapports avec les particuliers, sans préjudice de la faculté qui lui est laissée de répondre aux particuliers résidant dans une autre région linguistique dans la langue dont les intéressés font usage.”.
Si on autorise uniquement le néerlandais, la commune viole manifestement la loi linguistique, notamment en interdisant de servir les particuliers qui vivent dans une autre région linguistique belge dans leur propre langue.
3) D’une part, le bourgmestre indique qu’il existerait un grand problème avec des allophones ne parlant pas le néerlandais. D’autre part, elle affirme qu’il n’y en a que 18% qui utilisent le français lorsqu’ils s’adressent aux services communaux. Ces 18% constitue donc une menace pour le statut néerlandophone de la commune?
4) Il y a des mots (n° de registre national, acte de naissance, …) qui sont difficiles à comprendre pour les habitants allophones, également pour ceux qui connaissent le néerlandais.
5) Comment va-t-on traiter les touristes – venant p. ex. de France – qui s’adressent à la commune? Tout le monde est-il censé maîtriser la langue de Vondel?
6) A moins que l’on considère la connaissance des langues comme un luxe superflu, la connaissance linguistique des fonctionnaires communaux diminuera. Cela va-t-il de pair avec un état d’esprit belge ou européen?
7) Dans l’hypothèse où la connaissance des habitants de la commune est insuffisante, on a un argument supplémentaire pour refédéraliser l’enseignement et investir dans une politique de bilinguisme individuel. La commune ne doit-elle donc pas plutôt investir dans l’enseignement linguistique au profit de ses citoyens?
8) Plus fondamentalement, on peut se poser la question de savoir si l’administration doit être au service du citoyen ou non. Qui doit s’adapter à qui? Tant qu’on utilise une langue belge (néerlandais, français ou allemand), chacun en Belgique (un Belge, un étranger ou un touriste) doit pouvoir être aidé dans chaque administration. Par conséquent, chaque fonctionnaire en Belgique devrait au moins connaître les deux grandes langues nationales – le français et le néerlandais – et avoir une bonne connaissance de base de l’anglais (la langue internationale par excellence) et de l’allemand. Cela stimulera notre économie et incitera nos citoyens à l’apprentissage d’autres langues. C’est la conviction intime du B.U.B.. Les nouvelles technologies de l’information et l’informatique doivent d’ailleurs aider à traduire les communications dans plusieurs langues via internet et à avoir à sa disposition les documents officiels dans les langues nationales.
9) Dans un Etat unitaire, de telles décisions absurdes et illégales seraient tout de suite annulées par les autorités hiérarchiques (la province ou le gouvernement national). Aujourd’hui, ce n’est pas possible vu que le pouvoir de tutelle (la province et la région “flamande”) est contrôlé par les flamingants.
10) Finalement, il faut soit adapter les lois linguistiques, soit les interpréter de façon moins rigide, comme c’est d’ailleurs le cas dans la grande majorité des communes belges. Dans les communes frontalières, c’est encore plus nécessaire. Combien d’habitants de Menin ont d’ailleurs le néerlandais comme langue maternelle?
Bref, la mesure particratique et bureaucratique du bourgmestre CD&V à Menin est une énième expression de l’intolérance flamingante vis-à-vis des allophones en général et des francophones en particulier. Il n’y a aucune raison de faire prévaloir la langue des signes sur une langue belge, sauf évidemmentune raison anti-belge. Mais, n’est-ce pas typique pour la particratie?
