LE FEDERALISME EST CO-RESPONSABLE
La fermeture de l’usine de Ford à Genk coûte, de façon directe et indirecte, au moins 10.000 emplois. Ce n’est pas la première fois que le secteur automobile en Belgique est fortement affecté: en avril 1997, Renault-Vilvorde fermait ses portes (3.000 travailleurs licenciés), début 2010, Opel-Anvers subissait le même sort (2.500 emplois perdus). Par ailleurs, aussi les usines de Volkswagen et d’Audi furent gravement touchées. Une industrie automobile belge peut-elle voir le jour?
1) Jusque dans les années 1960, le centre de gravité de l’industrie belge se trouvait au sud du pays. En 1949, le chômage s’élevait à 19% au nord, contre 5% au sud. A partir des années 1960, l’activité économique s’est déplacée. L’économie industrielle se transformait en une économie de services et de logistique. Les mines de charbon et de minérais de fer devenaient déficitaires et devaient fermer leurs portes. Ensuite, l’Etat unitaire a investi dans l’expansion des ports de Zeebruges et d’Anvers, dans l’industrie pétrochimique et a incité les constructeurs automobiles américains à s’établir dans le nord de la Belgique, ce qui a propulsé l’industrie automobile en avant.
2) La délocalisation économique que la Belgique a connue après la Deuxième Guerre Mondiale se déroule à l’heure actuelle à l’échelle mondiale. Les grandes entreprises quittent les pays industrialisés en général et la Belgique en particulier. Dans d’autres pays (par. ex. les pays de l’Europe de l’Est ou du Sud) les coûts de production sont moins élevés. Evidemment, ce mouvement a plusieurs causes et est renforcé par la crise économique qui fait rage depuis 2008.
3) Néanmoins, la cause principale du fait que l’industrie belge est maintenant touchée de plein fouet est de nature politique.
- Tout d’abord, la crise politico-communautaire permanente crée un climat défavorable aux entreprises
Depuis 2007, notre pays a connu six ( ! ) gouvernements (intérimaires). Pas moins de vingt différents formateurs, informateurs, médiateurs et clarificateurs se sont succédé pendant cette période. Au total, 800 jours (plus de deux ans!) ont été gaspillés pour la formation d’un gouvernement (194 en 2007, 584 en 2010-11). Pendant tout ce temps, on n’a (quasiment) parlé que des thèmes politico-communautaires.
- De plus, les entrepreneurs sont dissuadés par les scénarios catastrophe répandus par les séparatistes
Gert Peersman, professeur à l’Université de Gand le formule ainsi (LLB, 25.10.12): “Les incertitudes sur l’avenir même de la Belgique pèsent aussi sur les investissements. Gardons-nous un Etat fédéral ou évoluons-nous vers un modèle confédéral ? Il s’agit d’un facteur d’incertitude pour les entreprises qui souhaitent investir.”. En d’autres termes, les séparatistes ne préparent non seulement le déclin de la Belgique, mais également celui de leur “Flandre” et de leur “Wallonie” !
- Le fédéralisme linguistique freine l’économie belge
Le fait que la politique “belge” a échoué n’a même pas échappé à plusieurs éditorialistes: “Au lieu de s’unir, les différents gouvernements se rejetaient la faute. Comme si cela pouvait attirer des investissements.” (De Morgen) “Les gens sur qui on compte pour […] développer une vision et pour gérer le pays, mènent un dialogue de sourds” […] “Tant qu’on s’efforce de bloquer les autres, rien ne se passe et il n’y a que des perdants.” (De Standaard). “Pouvait-on prévenir le drame en agissant de concert? Ce n’est pas sûr vu la réalité économique, mais si un pays disperse ses forces ça devient très difficile” (Het Laatste Nieuws).
Cette critique nous semble pourtant assez hypocrite, lorsqu’on sait que tous ces journaux prônent une fédéralisation poussée, voire une confédéralisation de la Belgique. Le fédéralisme belge connaît quatre ministres de l’économie. Chaque fois qu’une compétence (économique) est transférée aux régions, celles-ci disposent d’une plénitude de pouvoir en la matière. Le gouvernement fédéral ne détient pas le droit de substitution lui permettant de mettre un terme à la “dispersion des forces”. On peut ne qu’espérer que la “volonté” de coopérer prévaudra, mais cette volonté est manifestement absente, vu l’agenda anti-belge des régions et des communautés.
- Le fédéralisme linguistique coûte 10 milliards d’euros par an
Selon une étude menée par le B.U.B., le coût du fédéralisme linguistique belge s’élève à 10 milliards d’euros par an. Il va de soi que si ce fédéralisme est aboli, des moyens financiers se libéreront pour réduire les charges salariales, voire pour créer une industrie automobile belge. La Belgique dispose de suffisamment d’ingénieurs et de main d’oeuvre formée pour relever un tel défi. Les voitures belges pourront être vendues sur tout le marché européen. Au lieu de payer des allocations de chômage pendant 10 ou 20 ans aux anciens employés de Ford, le gouvernement belge devrait défendre en bloc la création d’une industrie automobile belge! Mais pour cela, il faut d’abord une politique unitaire.
Le fédéralisme est d’autant plus absurde dans le contexte d’une économie globalisée, dans laquelle même les Etats-nations n’ont plus vraiment de voix au chapitre. La politique belge doit s’adapter aux dimensions grandissantes si elle veut rester pertinente et efficace. Cela implique en premier lieu que le fédéralisme infâme, dispendieux, discriminatoire et inconstitutionnel qui détruit notre économie soit aboli.
HET FEDERALISME IS MEDEVERANTWOORDELIJK
De sluiting van de fabriek van Ford in Genk kost rechtstreeks en onrechtstreeks aan minstens 10.000 mensen hun baan. Het is niet de eerste maal dat de autosector in België zwaar getroffen wordt: in april 1997 sloot Renault-Vilvoorde de deuren (3.000 werknemers op straat), begin 2010 gebeurde hetzelfde bij Opel-Antwerpen (2.500 werknemers aan de deur). Ook Volkswagen en Audi deelden in de klappen. Is een Belgische auto-industrie levensvatbaar?
1) Tot de jaren 1960 lag het zwaartepunt van de Belgische industrie in het zuiden. In 1949 bedroeg de werkloosheid in het noorden 19% en het zuiden 5%. Vanaf de jaren 1960 verschoof de economische bedrijvigheid. De industriële economie vormde zich om in een diensten- en logistieke economie. De zware steenkool- en ijzerertsmijnen werden verlieslatend en sloten de deuren. De unitaire staat investeerde in de expansie van de haven van Zeebrugge en Antwerpen, de petrochemische nijverheid en zette Amerikaanse autoconstructeurs aan om zich in het noorden van België te vestigen. Het gevolg daarvan was een florerende industrie op het vlak van de autobouw.
2) De economische delokalisatie die zich na WO II binnen België voltrok, doet zich nu op mondiaal vlak voor. Grote bedrijven trekken weg uit geïndustrialiseerde landen in het algemeen en uit België in het bijzonder. In andere (bv. Oost- of Zuid-Europese) landen kan voor minder geld meer geproduceerd worden. Deze beweging heeft uiteraard meerdere oorzaken en wordt versterkt door de economische crisis die sedert 2008 woedt.
3) Nochtans is de voornaamste oorzaak van het feit dat de Belgische industrie net nu zo zwaar wordt getroffen politiek van aard.
- Allereerst creëert de permanente politiek-communautaire crisis een ongunstig ondernemingsklimaat
Sedert 2007 kende ons land zes ( ! ) (interim)regeringen. Niet minder dan twintig verschillende formateurs, informateurs, bemiddelaars en verduidelijkers mochten tijdens deze periode hun opwachting maken. In totaal werden er zo’n 800 dagen (meer dan twee jaar!) verspild aan het vormen van een regering (194 in 2007, 584 in 2010-11). Gedurende al die tijd werd er (quasi) enkel gesproken over politiek-communautaire kwesties.
- Bovendien worden ondernemers afgeschrikt door de toekomstscenario’s die de separatisten voor België in petto hebben
Gert Peersman, professor aan de Universiteit van Gent verwoordt het zo (LLB, 25.10.12): “De onzekerheden over de toekomst van België zelf wegen ook op de ondernemers. Behouden we een federale staat of evolueren we naar een confederaal model? Het gaat om een factor van onzekerheid voor ondernemingen die willen investeren”. Anders gezegd, de separatisten bereiden niet alleen de ondergang van België voor, maar ook die van hun “Vlaanderen” en van hun “Wallonië” !
- Het taalfederalisme remt de Belgische economie
Zelfs verschillende krantencommentatoren was het niet ontgaan dat de “Belgische” politiek totaal gefaald heeft: “In plaats van samen aan de kar te trekken, spelen de verschillende regeringen een rondje zwartepieten. Net alsof dat al ooit investeringen heeft aangetrokken.” (De Morgen) “De mensen op wie we rekenen om […] een visie te ontwikkelen en een beleid te voeren, komen niet verder dan een welles-nietesspel” […] “Zolang er meer energie gaat naar het elkaar afblokken, gebeurt er niets en zijn er alleen verliezers.” (De Standaard) “Had gezamenlijk optreden het drama kunnen voorkomen? Dat is niet zeker, gezien de economische realiteit, maar als een land optreedt in verspreide slagorde, wordt het helemaal moeilijk.” (Het Laatste Nieuws).
Deze kritiek klinkt nochtans behoorlijk hypocriet wanneer je weet dat al deze dagbladen een (vergaande) federalisering (of zelfs confederalisering) van België verdedigen. In het Belgische federalisme zijn er vier ministers van economie. Wanneer een (economische) bevoegdheid wordt overgeheveld naar de gewesten beschikken die over totale autonomie ter zake. De federale overheid heeft geen substitutierecht en kan niets doen om de “verspreide slagorde” te doorbreken. Er kan enkel gehoopt worden op de “goede wil” tot samenwerken, maar die is niet aanwezig omdat de gewesten en de gemeenschappen er een eigen (anti-Belgische) agenda op na houden.
- Het taalfederalisme kost 10 miljard euro per jaar
Volgens een door de B.U.B. gemaakte studie kost het Belgische taalfederalisme jaarlijks 10 miljard euro. Het hoeft geen betoog dat indien dit federalisme wordt afgeschaft, er geld kan vrijkomen voor een verlaging van de loonlasten en zelfs voor het creëren van een eigen Belgische auto-industrie. België heeft genoeg ingenieurs en opgeleide werkkrachten om zo’n uitdaging aan te gaan. De hele Europese markt ligt open om de Belgische wagens te verkopen. In plaats van 10 of 20 jaar lang werkloosheidsvergoedingen uit te betalen aan de ex-Ford-werknemers zou de Belgische overheid als één blok achter de uitbouw van een Belgische auto-industrie moeten staan ! Maar daarvoor is eerst een unitair beleid nodig.
Het federalisme is bovendien des te absurder in een geglobaliseerde economie waarin zelfs natiestaten nog amper iets te zeggen hebben. Wanneer de dimensies van problemen groter worden, moet de politiek zich aanpassen wil ze nog een rol van betekenis spelen. Dat betekent, in de eerste plaats, dat het belachelijke, discriminerende, peperdure en ongrondwettelijke federalisme dat onze economie ten gronde richt, wordt afgeschaft.
