DE SLAG BIJ WOERINGEN (1288)

DE SLAG BIJ WOERINGEN (1288)

Het in 1830 gestichte Koninkrijk België kende een lange voorgeschiedenis, die teruggaat tot de eenmaking van de verschillende vorstendommen (Vlaanderen, Brabant, Henegouwen…) onder de Bourgondische hertogen in de 15de eeuw. Aangezien het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant de eerste territoria waren die de Bourgondiërs verenigden, ging het jonge Koninkrijk dit gedeelte van het land als zijn kerngebied beschouwen. Omdat Frankrijk gedurende de hele 19de eeuw een bedreiging voor België bleef (zie onze publicatie), herdacht de Belgische staat met veel luister de Guldensporenslag (1302). Achtereenvolgens de Vlaamse en de Vlaams-nationalistische beweging zouden die veldslag – onterecht – in hun retoriek opnemen (zie onze tekst). Minstens even belangrijk, maar onterecht veel minder bekend, is de Slag bij Woeringen in 1288 die de oostgrens van België zou verleggen.

 De provincies Luik en Limburg waren pas in 1795 tot België gaan behoren. Dit perifere gebied bleef dan ook lange tijd wat onderbelicht in de Belgische geschiedschrijving. Het prinsbisdom Luik ontstond in 971 omdat de Duitse Keizer Otto I één van zijn ambtenaren tot bisschop benoemde en hem grafelijke rechten schonk. Dat vorstendom zou zich meermaals uitbreiden rond de middenloop van de Maas en in de regio tussen Samber en Maas. Vanaf de 13de eeuw speelden de steden – later dan in het graafschap Vlaanderen, maar vroeger dan in het hertogdom Brabant – een rol in het landsbestuur. In het prinsbisdom ontwikkelde zich een proto-nationaal gevoel. De opstand van de steden in 1256 werd gevoerd voor “de vrijheid van het land”. (L. WILS, Van Clovis tot Di Rupo, de Lange Weg van de naties in de Lage Landen, Antwerpen, 2005, pp. 25-29).

In de 12de eeuw beschikte het Hertogdom Brabant – i.t.t. Vlaanderen, een leen van Frankrijk – over een vrij grote autonomie binnen het Duitse Rijk. De hertogen voerden met een bewonderenswaardig geduld een politiek die gericht was op de bemachtiging van de handelsbaan tussen Rijn en Noordzee, waarvan de materiële welvaart van het vorstendom afhing. In 1229 hadden de burgers van Luik, Hoei, Dinant, Sint-Truiden, Maastricht en Tongeren het openstaan van het Luikse bisschopsambt gebruikt om een verbond aan te gaan, waartegen de bisschop aanvankelijk machteloos stond. Vandaar dat hij een bondgenoot zocht – en dat was wellicht zijn enige keuze – bij de hertog van Brabant. De hertogen beheersten het spel echter volkomen en mengden zich volop in de destabilisering van het prinsbisdom door nu eens de prinsbisschop, dan weer de burgers te steunen en zo beide partijen te neutraliseren.

Anderzijds waren de aartsbisschoppen van Keulen – die eertijds bondgenoten van Brabant waren – gaandeweg een hinderpaal geworden in de uitbreiding van de hertogelijke macht. In 1239 voerde Brabant een veldslag in de buurt van Bonn, waardoor het een bruggenhoofd op de rechteroever van de Rijn verkreeg. Bovendien was het Duitse Keizerrijk in de 13de eeuw in verval wat in de kaart van de hertogen speelde. Door een behendige politiek verwierven de Brabanders gebieden en steden van het Duitse Rijk tussen Brabant en de Rijn en van de grenzen van de diocese Trier tot aan de Noordzee. De band tussen het Keizerrijk en Brabant verzwakte en het hertogelijk Huis bezag de Duitse Keizer ook minder en minder als zijn leenheer.

Hertog Jan I wierp zichzelf in die omstandigheden op tot behoeder van de ‘Landsvrede tusschen Maas en Rijn’. In 1279 sloot hij een alliantie en douane-unie met de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Gelder en de graaf van Kleef. Omstreeks dat moment onderhandelde hij ook met Aken en Keulen. In 1286 erkende de stad Luik hem als voogd.

Toen in 1283 Ermengarde van Limburg kinderloos gestorven was, brak een leenroerige twist om de openstaande erfenis uit. De hertog van Brabant kocht de aanspraken van een troonpretendent af, waardoor verschillende anderen zich tegen hem verenigden, waaronder de aartbisschop van Keulen en de graaf van Vlaanderen. De oost- en de westgrenzen van het vorstendom waren bedreigd. Brabant bekwam echter een alliantie met Holland en een neutraliteitsstatuut voor Luik. De hertog bespeelde bovendien de inwoners van Keulen: toen zij in opstand kwamen tegen hun aartsbisschop, brak de oorlog uit.

Jan trok ten strijde met de Brabantse ridders, de stedelijke strijdkrachten van Leuven, Brussel, Antwerpen, Tienen, Geldenaken en Nijvel, voegde de troepen van Luik, Kleef en Gulik bij de zijne, en trok naar de Rijn. De aartsbisschop van Keulen – die meende gewonnen spel te hebben – verzamelde zijn vazallen en bondgenoten rond zich. Maar de Brabantse hertog had nog een troefkaart: aan de burgers van Keulen en de landbouwers verklaarde hij dat hij slechts gekomen was om de landsvrede – van wie hij de beschermer was – te herstellen. Daarop volgde een belegering van de burcht Woeringen, een stad die weinig geliefd was bij de Keulse kooplieden wegens de hoge tollen op de Rijnboten.

Op 5 juni 1288 werd onder de muren van de vesting van Woeringen de hele dag slag geleverd. De Brabanders waren in ondertal, maar hadden betere krijgers. De zware vijandelijke ruiterij voerde als eerste een charge uit, waarna de rangen gesloten werden. ’s Namiddags werd de veldslag beslecht door een beweging tegen de flank van het aartsbisschoppelijk leger. 1200 doden bleven op het slagveld liggen. De Brabanders hadden een formidabele overwinning behaald (H. PIRENNE, Geschiedenis van België, Deel I, Gent, 1902, pp. 225-236).

De uitslag van de slag bij Woeringen ging de Nederlanden rond en werd in het Nederlands en het Frans bezongen. Voor de burgerij was het de overwinning van de handel. In Brabant verhoogde de slag het prestige van de dynastie en diens territoriale macht. De nederlaag van de aartsbisschop van Keulen was het begin van het einde van hun politieke invloed. Het hertogdom Limburg werd tot het einde van de 13de eeuw met Brabant verenigd. Daardoor beschikten de Brabanders eindelijk over de handelsweg tussen Duitsland en de Nederlanden, waar ze al generaties naar streefden.

Nog belangrijker was dat de slag de onafhankelijkheid van Brabant t.o.v. het Duitse Rijk bevestigde. Tenslotte was de slag de eerste stap in de vastlegging van de oostgrens van België. Toen in 1366 het prinsbisdom Luik het graafschap Loon (ongeveer de huidige provincie Limburg) inlijfde, lag die voor honderden jaren – eigenlijk tot op heden – zo goed als vast.