DE SCHULD LIGT NIET BIJ DE VLAMINGEN, NIET BIJ DE FRANSTALIGEN
Marino Keulen daagt de Franstaligen uit. Hij doet het weer. Het Waals parlement roept het belangenconflict over B-H-V in. Ze kunnen het niet laten. Vlamingen en Franstaligen maken elkaar verwijten, beschuldigen elkaar. De schuld ligt bij de anderen. De anderen moeten toegevingen doen. We geraken er niet uit.
De schuld ligt niet bij de mensen, zelfs niet bij de politici. Ze ligt bij de constellatie, bij de tweeledigheid. Een federatie met slechts twee deelgebieden kan niet werken. We wisten het. Er kan zich geen stabiliserende “ criss – crossing of conflicts “ voordoen, zoals in meerpolige federale staten, Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland, USA. Daarbij komt dat door de twee ledigheid aan het andere landsgedeelte “ de facto “ ( – en niet alleen “ de jure “ door middel van alarmbelprocedures, etc ) een permanent vetorecht werd toegekend. Als het andere landsgedeelte “ neen “ zegt gebeurt er niets. De tweeledigheid leidt gemakkelijk tot dramatisering van de problemen: elke euro toegekend aan Wallonië is tergend duidelijk een euro ontnomen aan Vlaanderen. Een wonder dat het bij woordgeweld bleef.
Naast de tweeledigheid is er de tegenstelling “ ius soli – ius personae “ De rechten van de grond staan lijnrecht tegenover de rechten van de personen. Beide groepen willen administratieve grenzen laten samenvallen met taalgrenzen. Volgens de enen moeten de burgers zich in hun taalgebruik aanpassen aan de bestaande administratieve grenzen, volgens de anderen moeten de grenzen zich aanpassen aan het taalgebruik van de burgers. In ons land heeft men gestreefd naar een oplossing door het invoeren van taalfaciliteiten. Niemand heeft de kracht zich boven het gewoel te plaatsen en de mensen duidelijk te maken met welk “ interessant “ maar onoplosbaar probleem de Belgen moeten leven. De schuld ligt bij het probleem, minder bij de mensen.
Een ander probleem is dat in België verzoenende en middelpuntzoekende krachten ontbreken. Er bestaan verzoenende bewegingen, maar zij spelen geen rol, zeker niet in de verkiezingen. Zij verzamelen wellicht sympathieën, maar geen stemmen. De ideeën van middelpuntvliedende krachten worden gecontesteerd, maar steeds door vertegenwoordigers van de andere taalgemeenschap, bijna nooit door mensen uit de eigen taalgroep. “Walen zijn lui, Vlamingen egoïstisch.” Steeds herhaalde beweringen betreffende de gemeenschap, haar leiders en burgers, maakt van deze beweringen waarheden, harde waarheden, vooral wanneer ze niet met gezag gecontesteerd worden.
De problemen slepen aan. De lankmoedigheid van de Belgen zorgt ervoor dat er zich geen geweldplegingen voordoen en de politici niet gedwongen worden snel knopen door te hakken.En Brussel houdt ons samen.
De zachtaardigheid en het geduld van de Belgen geven de politieke en culturele leiders de kans op een voor de publieke opinie waarneembare wijze te debatteren over essentiële thema’s en aan politiek-educatief werk te doen, dit in het belang van de democratie in België, Europa en de wereld. Maar deze debatten komen er niet. Er zou kunnen worden gedebatteerd over het verschil tussen federalisme en confederalisme, tussen racisme en nationalisme, tussen interregionale en interpersonele sociale solidariteit, tussen democratische parlementaire en intergouvernementele diplomatieke besluitvorming, tussen de responsabilisering van fysieke personen en rechtspersonen en de responsabilisering van een bevolkingsgroep, een gewest, een volk.
Een rijkdom aan thema’s. Vlamingen en Franstalige leiders kunnen belangrijk denkwerk verrichten, belangrijk ook voor Europa en de Wereld. Waarom doen ze het niet? Debatten over deze thema’s zijn nuttig en kunnen bijdragen tot het relativeren van de conflicten en verhinderen dat ze ontaarden. Ze zijn nuttig zelfs wanneer ze de triomf van de middelpuntvliedende krachten niet verhinderen
Ludo Dierickx,
Gewezen parlementslid Agalev/Groen
NATIONALISME AANVALLEN, NIET DE ANDEREN
Met bijzonder veel aandacht heb ik de brief van gewezen parlementslid Ludo Dierickx (“De schuld ligt niet bij de Vlamingen, niet bij de Franstaligen“, DM 16.01.08, p. 17) gelezen. Zeer terecht stelt Dierickx dat een de facto tweeledig federalisme niet kan werken. Naast het polariserend karakter van ons federalisme, kan men zich trouwens ook de vraag stellen bij het democratisch gehalte ervan. Zo onderhandelen deelstaten over samenwerkingsakkoorden in overlegorganen die aan niemand verantwoording hoeven af te leggen noch ten val kunnen gebracht worden. Dat het in het meertalige en multiculturele Brussels gewest – de antithese van het gefederaliseerde België én het bewijs dat tweetalige gebieden en structuren kunnen functioneren – dan weer niet mogelijk is om tweetalige lijsten in te dienen, is een smet op onze (gehavende) democratie. Daarbij komt nog het feit dat in België de kleinste deelstaat het hele besluitvormingsproces kan blokkeren. Zo is het voor de Duitstalige gemeenschap zelfs mogelijk om de werking van de Europese Unie lam te leggen, gelet op het feit dat EU-verdragen geratificeerd moeten worden door elk van de regeringen die ons land “rijk” is.
Ook in de tegenstelling tussen “ius soli” en “ius personae” merkt Dierickx op dat het probleem besloten ligt in de aard van het probleem, niet bij de personen. Wellicht valt hier nog een belangrijke opmerking bij te maken, die tevens geldt voor het problematische binaire federalisme. Hoewel het probleem aan de oppervlakte structuralistisch van aard lijkt, gaat het zeker ook om een ideologisch vraagstuk. Zonder de nationalistische ideologie zou er immers nooit een tweeledig, taalgebonden federalisme met betwistbaar democratisch karakter gekomen zijn en zou men zich niet beroepen op abstracte, “etnische” groepen om uitspraken te legitimeren. Wel zouden politici desgevallend verwijzen naar de waardigheid van de individu als eerste drager van het recht, of naar de noodzaak aan een meer sociale, ethische of gelijke samenleving.
Elke fundamentele beschuldigingen die nationalisten verwijten aan “de anderen” zijn overigens hetzij typische kenmerken van het zogenaamde recht op zelfbeschikking (“ze denken enkel aan zichzelf”) hetzij gemeenplaatsen die nationalisten huldigen om door vernedering van de andere het eigene te verheffen (“het zijn profiteurs”). Welnu, dit alles maakt deel uit van het nationalistische gedachtegoed. Zodoende dienen politici in beide taalgroepen niet elkaar te beschuldigen, maar dienen ze hun eigen taal-nationalisme, dat de dieperliggende basis vormt van het structureel conflict, aan te vallen. Maar in België gaat politiek over personen, veranderingen van partijnamen, “scoren” bij de verkiezingen, vage algemeenheden (“beter bestuur”) of domme simplificaties (“borrelnootjes en vette vissen”). Dat is niet alleen spijtig, maar, gezien de ernst van de problematiek, ronduit onverantwoord.
Bruno Yammine, lid Partijraad B.U.B.