IL Y A AU TOTAL 67 MINISTERES EN BELGIQUE !
Le B.U.B. prend acte du fait que le nouveau gouvernement fédéral est composé de 13 ministres et de 6 secrétaires d’Etat. Mais s’agit-il vraiment d’une économie, comme la particratie et sa presse le pretendent?
Selon l’article 96, alinéa premier de la Constitution, le Roi nomme ses ministres. Pourtant, les partis décident entre eux qui reçoit quel poste. Apparemment, pour la particratie, la Cour royale n’est utile que lorsqu’il s’agit de déblayer le terrain encombré par les politiciens, comme on l’a vu pendant 540 jours…
En soi, il est bien sûr positif que le gouvernement fédéral compte un peu moins de ministres et de secrétaires d’Etat. Ainsi, le nombre de ministres fédéraux diminue de 15 à 13, tandis que le nombre de secrétaires d’Etat est revu à la baisse de 6 à 5. Dans les médias, on a discuté beaucoup sur le nombre total de néerlandophones et de francophones au gouvernement fédéral et des « équilibres nécessaires ». En revanche, il ne semble pas important de rechercher un équilibre entre les employés et les indépendants, entre les musulmans et les catholiques, entre les jeunes et les personnes âgées… Même la répartition provinciale ne semble pas intéresser la particratie parce que le Luxembourg et le Limbourg sont privés de ministre !
Ceci étant dit, la soi-disant “diminution” des ministères est une tromperie. Le cabinet ministériel des Pays-Bas compte 12 ministres et 6 secrétaires d’Etat pour gouverner 16 millions d’habitants. D’ailleurs, la différence entre un “ministre” et un “secrétaire d’Etat” est purement académique. En pratique, cela revient au même parce que les salaires des ministres et des secrétaires d’Etat ne diffèrent que légèrement : environ 11.000 € net par mois pour un ministre et environ 10.000 € net par mois pour un secrétaire d’Etat. Dans la Belgique fédérale, avec ses trois régions et trois communautés, il y a – sauf erreur de notre part, le système fédéral étant très compliqué – 67 portefeuilles de ministres pour 11 millions d’habitants. Le gouvernement de la communauté “française” (sic) ou de ce que certains appellent désormais la « Fédération Wallonie-Bruxelles » (sic) compte sept ministres, le gouvernement “flamand” (sic) (région et communauté) neuf, le gouvernement de la région “wallonne” (sic) huit, le gouvernement de la région bruxelloise huit et le gouvernement de la communauté germanophone quatre. De plus, il y a encore trois organes exécutifs en région bruxelloise: le collège de la commission communautaire “flamande” (sic), la commission communautaire “française” (sic) et la commission communautaire commune (13 portefeuilles de ministres). Ainsi, la compétence de l’enseignement est éparpillée sur neuf ( ! ) départements ministériels: le ministère pour l’enseignement supérieur de la communauté “française” et – également en communauté “française” – le ministère de l’enseignement obligatoire et le ministère de l’enfance et de la jeunesse. De plus, il y a le ministère des travaux publics de la région “flamande” et le ministère de l’enseignement public de la communauté “flamande”. Au sein des commissions communautaires bruxelloises, deux ministres sont compétents pour l’enseignement. Le gouvernement de la communauté germanophone a un ministre pour l’enseignement et un ministre fédéral est chargé des compétences résiduelles fédérales en matière d’enseignement.
Dans la Belgique unitaire proposée par le B.U.B., il n’y aurait plus que douze à quinze départements ministériels selon cette répartition minimale de douze départements: 1) le premier ministre; 2) les Affaires étrangères (le commerce extérieur, la coopération au développement, le tourisme et l’immigration y compris); 3) la Mobilité et les Travaux publics (les entreprises du secteur public y comprises); 4) la Justice; 5) la Défense; 6) les Affaires intérieures; 7) l’Agriculture, les PME, les Indépendants et la Politique scientifique; 8 ) la Culture, la Télécommunication et les Médias; 9) la Santé publique, les Affaires Sociales et les Pensions; 10) l’Environnement, le Développement durable; l’Energie et le Climat; 11) le Budget, les Finances et la lutte contre la fraude; 12) l’Emploi et les Entreprises (la fonction publique y comprise).
Cette réforme ne relève même pas de l’exploit: à l’exception des Travaux Publics (aujourd’hui gérés par la Régie des Bâtiments fédérale), tous ces départements existent encore aujourd’hui. Evidemment, il reste possible que des secrétaires d’Etat (maximum trois) soient adjoints au gouvernement national lorsqu’il s’agit de traiter certaines tâches spécifiques comme la politique de l’égalité des chances, la politique des grandes villes, la politique des handicapés, l’économie sociale. Toutefois, même dans ce cas, le nombre total de ministres et de secrétaires d’Etat serait toujours 75% inférieur au nombre actuel !
En combinaison avec la suppression des conseils régionaux et communautaires, cette réforme, favorable au contribuable, serait vraiment systémique.
On craint cependant que le nouveau gouvernement Di Rupo Ier fasse exactement le contraire en compliquant davantage la structure étatique et en la rendant encore plus coûteuse.
ER ZIJN IN TOTAAL 67 MINISTERIES IN BELGIE !
De B.U.B. neemt kennis van het feit dat de nieuwe federale regering uit 13 ministers en 6 staatssecretarissen bestaat. Maar is dat nu echt een besparing, zoals de particratie en haar pers doen uitschijnen?
Volgens artikel 96, eerste lid van de Grondwet benoemt de Koning zijn ministers. Nochtans maken de partijen onderling uit wie welk “postje” krijgt. Voor de particratie is het Hof blijkbaar enkel nuttig als het gaat om het opruimen van hun eigen puinhoop, zoals we 540 dagen mochten beleven…
Op zich is het natuurlijk niet slecht dat de federale regering wat afslankt. Zo vermindert het aantal federale ministers van 15 naar 13 en het aantal staatssecretarissen van 6 naar 5. In de media werd veel gepraat over het totaal aantal Nederlandstaligen en Franstaligen in de federale regering en de noodzakelijke “evenwichten”. Een evenwicht zoeken tussen werknemers en zelfstandigen, moslims en katholieken, jongeren en ouderen… is blijkbaar niet belangrijk. Zelfs de provinciale verdeling schijnt de particratie niet te interesseren aangezien Luxemburg en Limburg niet één minister hebben !
Dit gezegd zijnde is de zogenaamde “afslanking” van de ministeries puur bedrog. Het ministerieel kabinet van Nederland telt 12 ministers en 8 staatssecretarissen voor 16 miljoen inwoners. Het verschil tussen een “minister” en een “staatssecretaris” is trouwens louter academisch. In de praktijk is het quasi hetzelfde: het loon van ministers en staatssecretarissen verschilt nauwelijks: een minister verdient ongeveer 11.000 € netto per maand en een staatssecretaris ongeveer 10.000 € per maand. In het federale België met zijn drie gewesten en drie gemeenschappen zijn er – behoudens vergissing gelet op de complexiteit van het federaal systeem – 67 ministerportefeuilles voor 11 miljoen inwoners. De “Franse” (sic) gemeenschapsregering of wat sommigen nu de regering van de “Federatie Wallonië-Brussel” (sic) noemen telt zeven ministers, de “Vlaamse” (sic) regering (gewest en gemeenschap) negen, de “Waalse” (sic) gewestregering acht, de Brusselse gewestregering acht en de regering van de Duitstalige gemeenschap vier. Bovendien zijn er in Brussel nog drie uitvoerende organen: het college van de “Vlaamse”, van de “Franse” en van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie (13 ministerportefeuilles). Alleen al de bevoegdheid onderwijs is versnipperd over liefst negen (!) ministers en staatssecretarissen: de minister voor hoger onderwijs van de “Franse” gemeenschapsregering en – in dezelfde regering – de minister voor leerplichtonderwijs en die voor kinderen en jongeren; de minister van openbare werken en die van onderwijs in de “Vlaamse” regering; de twee ministers van onderwijs in de Brusselse gemeenschapscommissies; de minister van de Duitstalige gemeenschap en de federale staatssecretaris, belast met de residuaire federale onderwijsbevoegdheden.
In het unitaire België dat de B.U.B. voorstelt, zouden twaalf tot vijftien ministeriële departementen volstaan volgens deze minimale verdeling van twaalf departementen: 1) de eerste minster; 2) Buitenlandse zaken (m.i.v. buitenlandse handel, ontwikkelingssamenwerking, toerisme en migratie); 3) Verkeer en Openbare Werken (m.i.v. overheidsbedrijven); 4) Justitie; 5) Defensie; 6) Binnenlandse Zaken; 7) Landbouw, KMO’s, Zelfstandigen en Wetenschapsbeleid; 8 ) Cultuur, Telecommunicatie en Media ; 9) Volksgezondheid, Sociale Zaken en Pensioenen; 10) Leefmilieu, Duurzame Ontwikkeling, Energie en Klimaat; 11) Begroting, Financiën en Fraudebestrijding; 12) Werkgelegenheid en Ondernemen (m.i.v. Ambtenarenzaken).
Op zich zou dit niet eens zo’n grote hervorming zijn: op Openbare Werken (vandaag ondergebracht in de federale Regie der Gebouwen) na bestaan al deze departementen vandaag nog. Natuurlijk kan het mogelijk zijn dat er voor specifieke taken (gelijke-kansenbeleid, jeugdbeleid, grootstedenbeleid, gehandicaptenzorg, sociale economie) staatssecretarissen (met een maximum van drie) aan de nationale regering worden toegevoegd, maar dan nog zou het volledige aantal ministers en staatssecretarissen in totaal 75% lager zijn dan het huidige aantal !
In combinatie met de afschaffing van de gewest- en gemeenschapsraden is dit een echte systemische hervorming die de burger bovendien daadwerkelijk in zijn portemonnee zou voelen.
Wij vrezen echter dat de nieuwe regering Di Rupo I net het tegenovergestelde gaat doen door de staatsstructuur nog ingewikkelder en nog duurder de maken.
