Uittreksel / Extrait:
Stadstaat België
Jef Lambrecht schetst hoe België na Leuven ’68 in een doodlopend straatje terechtkwam. Lambrecht is oud-journalist van de openbare omroep.
Na verschillende verbouwingen volstaan hogere rechtenstudies niet om te weten wie in dit land bevoegd is waarvoor…
Het was zo’n jaar of dertig geleden dat ik een Amerikaans echtpaar van Zaventem naar Roeselare bracht. Ter hoogte van Gent vroeg de dame of we nog in Brussel waren. De hoofdstad was toen, in de gouden dagen van de wafelijzerpolitiek, de vestzak- broekzakoperaties en de kaakslagen, een olievlek. Het was de tijd van de eerste staatshervorming met zegeningen als de culturele autonomie en alarmbelprocedures. De schijnwerpers stonden beurtelings op Komen, Voeren of de dorpen van de Brusselse rand.
Al sinds Leuven ’68 en de traumatische val van de regering Vanden Boeynants-De Clerck is politiek België in de greep van een onstuitbaar centrifugaal proces. Aan de noodzaak ervan schijnt niemand te twijfelen, althans niet in het openbaar, al begrijpt een indrukwekkend aantal ingezetenen er geen jota van. Op de opwindende dagen in Leuven na is er nooit massaal door de bevolking op staatshervorming aangedrongen. Laat staan dat er bloed is gevloeid. Separatisten plachten hun overtuiging tot voor kort te verstoppen en nog altijd lopen ze er niet mee te koop.
Het trauma veroorzaakt door Leuven ’68 en de val van de toenmalige regering trof de politieke klasse en haar rand in het communautaire hart en sloeg dáár een bres die niet te dichten is. Daags na de val van het kabinet vroeg voorzitter Houben van de (unitaire) CVP of zijn partij nog wel bestond. Voor 1968 om was splitste de universiteit. Daarna splitsten een voor een de politieke partijen tot en met de communistische, die vervolgens zou verpulveren. Toen er niets meer te splitsen viel, tenzij het land zelf, splitste de Volksunie maar zij verpulverde niet. Ze zaaide uit over de traditionele partijen, waardoor de Vlaams-nationalistische splitsingsreflex een onwrikbaar anker kreeg in het politieke centrum. Vandaag stuiten we op de limieten van een proces dat gekenmerkt is door het beperkte aantal spelers (de Wetstraat en haar journalistieke hofhouding), politieke moed die in minuten wordt geteld, onwrikbaar geloof in de communautaire tegenstelling en het gebruik ervan voor electorale doeleinden, de kalmte van de bevolking, veel crisissen en erg veel mist.
De Belgen wonen in twee democratieën, zegt het nationalistische kamp vandaag om zowel het catastrofale resultaat als de noodzaak van de hervormingsdrift te verklaren. Meteen werd dat het nieuwste dogma. In de aanvang, veertig jaar geleden, werd een glazen huis beloofd waarin de politiek transparant en dicht bij de bevolking zou zijn. Vandaag weerklinkt die belofte opnieuw maar na verschillende verbouwingen paradeert de keizer in doorzichtige gewaden en volstaan hogere rechtenstudies niet om te weten wie in dit land bevoegd is waarvoor.
Er werden spelletjes gespeeld met het geduld van een bevolking die van oudsher bekendstaat als lijdzaam en bevoogdbaar. Ze werd decennialang en grotendeels tevergeefs door commentatoren bewerkt om de ongevraagde hervorming van de staat als een noodwendigheid te ondergaan. Dat begon in ’68 al, toen onder aanvoering van de Vlaamsgezinde kwaliteitspers werd voorgehouden dat in de universiteitsstad werd gestreden voor de Vlaamse zaak. Twee jaar tevoren was Leuven nog een Groeningekouter maar bij het begin van het academisch jaar ’67-’68 was de charismatische Paul Goossens overgestapt van het nationalistische Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond naar de marxistische Studenten Vakbeweging van Ludo Martens en was hij de belichaming van het verzet. Kris Merckx, de praeses van de conservatieve studenten medische wetenschappen, liep rond met Vonk, genoemd naar Iskra, het blad van Lenin. Studentenpetten waren uit het Leuvense straatbeeld verdwenen. Het ging om de democratisering van de universiteit, en bij uitbreiding de samenleving. Het was een generatieconflict, halfweg tussen Provo in Amsterdam en Mei ’68 in Parijs. Het enige van die wereldwijde lawine van jongerenprotesten waarbij een regering viel.
De soixante-huitards worden verketterd door de nieuwe conservatieven maar het was hun voorloper, het Vlaamsgezinde Kamerlid Jan Verroken, die Vanden Boeynants ten val bracht met een interpellatie over ‘de wérkelijke oorzaken van de spanning rond de universitaire problemen’ en daarmee het startschot gaf voor een avontuur dat sindsdien onredelijk veel politieke energie en handenvol belastinggeld heeft gekost.
[…]
In de voorbije veertig jaar zouden we ons, de bewoners van een stadstaat met verschillende wijken, verschillende talen, iets als New York maar met meer groen, gaan toeleggen op waar we goed in zijn. Misschien hadden onze leiders het hart van Europa bedacht met een metronet van Aarlen tot Oostende, van Maaseik tot Doornik. Met het geld dat vijf staatshervormingen hebben gekost en nog blijven kosten, hadden we er al een.
Is het geoorloofd om achterom te kijken en toegelaten om desnoods terug te keren wanneer blijkt dat de ingeslagen weg doodloopt, ook wanneer die al bijna een mensenleven lang wordt bewandeld? De vraag kan niet eens worden gesteld omdat geen enkel politicus in Vlaanderen opkomt voor de unitaire staat (nota van ons: buiten de B.U.B.), in weerwil van een belangrijke stroming bij het volk. Mocht dit gat in de politieke markt met het nodige charisma worden verkend, dan zou wel eens kunnen blijken dat de kiezer nog minder voorspelbaar is dan wordt aangenomen.