Image – Afbeelding – Bild: Une salle de classe – een klaslokaal – ein Klassenzimmer (source – bron – Quelle: https://pixabay.com/nl/photos/klas-school-onderwijs-aan-het-leren-2093743/)
TIJD VOOR VERPLICHTE MEERTALIGHEID IN HET ONDERWIJS
Onlangs (DS, 27 september 2021) raakte bekend dat slechts 34 procent van de leerlingen in het zogenaamde ‘Waals’ gewest voor het Nederlands als tweede taal kiest. 64 procent kiest voor het Engels en 2 procent voor het Duits. Over de cijfers voor de hele ‘Franse’ gemeenschap, beschikken we niet. Het betreft alleszins een daling t.o.v. 10 jaar geleden, toen nog 49 procent voor het Nederlands koos.
Volgens de B.U.B. is die dalende trend vooral te wijten aan de groeiende angelsaksisering van onze maatschappij. Ook in de “Vlaamse” gemeenschap, waar het Frans verplicht gedoceerd wordt, gaat de kennis van deze landstaal erop achteruit. Natuurlijk maakt ook de opgang van separatistische partijen, met name het VB en de N-VA, het Nederlands minder aantrekkelijk. In die zin zijn de „Vlaams“-nationalisten paradoxaal medeschuldig aan de teloorgang van het Nederlands in België. Taalnationalisten splitsen politieke partijen, bevoegdheden, parlementen, regeringen, sportbonden, beroepsorganisaties, universiteiten en nu zelfs (deels) de mutualiteiten op taalbasis en stigmatiseren anderstalige landgenoten omdat ze de andere landstaal niet kennen. Bovendien doen diezelfde taalnationalisten niets tegen de voortschrijdende verengelsing van onze Belgische maatschappij. Daarenboven gaat ook in Noord-België zoals gezegd de kennis van de tweede landstaal, het Frans, zienderogen achteruit.
De oplossing voor de gebrekkige kennis van de landstalen is nochtans eenvoudig: in heel België moet er een verplicht pakket van lesuren in de andere grote landstaal zijn en dit vanaf het eerste leerjaar van de lagere school. Idealiter kan men in het middelbaar onderwijs ook voorzien in een verplicht minimaal aantal lesuren Duits (bv. wekelijks een uur). Ook kan de nationale staat ervoor zorgen dat leerlingen en leerkrachten over de taalgrens uitgewisseld worden en zogenaamd immersie-onderwijs inrichten, dat momenteel alleen sporadisch in Franstalig België en Brussel bestaat.
Die maatregelen kunnen in afwachting van de herunitarisering van het onderwijs al binnen het federale België ingevoerd worden. Dat veronderstelt een wijziging van artikel 127 van de Grondwet. Momenteel bepaalt dat: ‘De parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, § 1 (…) 2° het onderwijs, met uitsluiting van a) de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht; b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma’s; c) de pensioenregeling‘. Hieraan moet worden toegevoegd: ‘d) de modaliteiten betreffende de promotie van de Belgische landstalen in de meest ruime zin van het woord‘. Artikel 129, § 1, 2° bepaalt dat de parlementen van de ‘Vlaamse’ en de ‘Franse’ gemeenschap bevoegd zijn voor ‘het gebruik van de talen voor het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen‘. Dit dient aangevuld te worden met de woorden: ‘behalve wat de federale maatregelen, zoals bedoeld in art. 127,§ 1 2°, d) betreft‘. Voor wat de Duitstalige gemeenschap (art. 130 Belg. Grondwet) betreft, moeten dezelfde bepalingen ingeschreven worden.
Zelfs zonder een grondwetswijziging kan de nationale staat het onderwijs in de andere landstaal bevorderen door de gemeenschapsbevoegdheden op dat vlak over te nemen via een samenwerkingsakkoord in de zin van art. 92 bis BWHI. Of dienen die akkoorden enkel om de deelgebieden te versterken?
Talenonderwijs is een kwestie van politieke wil. Het onderwijs van de andere landstaal mag alleszins nooit optioneel zijn, net als wiskunde of aardrijkskunde geen keuzevakken zijn. Niets verhindert de particratie om deze relatief eenvoudige maatregel die de B.U.B. al twee decennia verdedigt eindelijk in te voeren.
L’HEURE EST AU MULTILINGUISME OBLIGATOIRE DANS L’ENSEIGNEMENT
Récemment (DS, 27 septembre 2021), on a appris que seulement 34 % des élèves de la région dite « wallonne » choisissent le néerlandais comme deuxième langue. 64 % choisissent l’anglais et 2 % l’allemand. Nous ne disposons pas des chiffres pour l’ensemble de la communauté « française ». Quoi qu’il en soit, il s’agit d’une baisse par rapport à il y a 10 ans, où 49 % avaient choisi le néerlandais.
Selon le B.U.B., cette tendance à la baisse est principalement due à l’anglo-saxonisation croissante de notre société. Dans la communauté flamande également, où le français est obligatoirement enseigné, la connaissance de cette langue nationale est en baisse. Bien sûr, la montée des partis séparatistes, notamment le VB et la N-VA, rend également le néerlandais moins attrayant. En ce sens, les nationalistes « flamands » sont paradoxalement en partie responsables du déclin du néerlandais en Belgique. Les nationalistes linguistiques divisent les partis politiques, les compétences, les parlements, les gouvernements, les fédérations sportives, les organisations professionnelles, les universités et maintenant même (partiellement) les mutuelles sur base linguistique et stigmatisent les compatriotes qui parlent une langue étrangère parce qu’ils ne connaissent pas l’autre langue nationale. De plus, ces mêmes nationalistes linguistiques ne font rien contre l’anglo-saxonisation progressive de notre société belge. En outre, la connaissance de la deuxième langue nationale, le français, est comme indiqué également en baisse sensible dans le nord de la Belgique.
La solution au problème de la connaissance insuffisante des langues nationales est pourtant simple : il faut instaurer dans toute la Belgique un ensemble de cours obligatoires dans l’autre grande langue nationale, dès la première année de l’enseignement primaire. Idéalement, un nombre minimum de leçons d’allemand (par exemple une heure par semaine) devrait également être obligatoire dans l’enseignement secondaire. Le gouvernement national peut également veiller à ce que les élèves et les enseignants soient échangés au-delà de la frontière linguistique et mettre en place un enseignement dit d’immersion, qui n’existe actuellement que sporadiquement en Belgique francophone et à Bruxelles.
Ces mesures peuvent déjà être mises en œuvre au sein de la Belgique fédérale, en attendant la réunification de l’enseignement. Cela nécessiterait une modification de l’article 127 de la Constitution. Actuellement, elle stipule : Les parlements de la Communauté française et de la Communauté flamande, chacun pour ce qui le concerne, règlent § 1 (…) l’enseignement, à l’exception: a) de la fixation du début et de la fin de l’obligation scolaire; b) des conditions minimales pour la délivrance des diplômes; c) du régime des pensions.
Le texte suivant doit être ajouté : « d) les modalités de promotion des langues nationales belges au sens large ». L’article 129, § 1, 2°, stipule que les Parlements des Communautés « flamande » et « française » sont compétents pour « l’enseignement dans les établissements créés, subventionnés ou reconnus par les pouvoirs publics ». Il faut compléter cet article par les mots : « à l’exception des mesures fédérales visées à l’art. 127, § 1 2°, d) ». Pour la communauté germanophone (art. 130 de la Constitution belge), les mêmes dispositions devraient être incluses.
Même sans modifier la Constitution, l’État national peut promouvoir l’enseignement de l’autre langue nationale en reprenant les compétences communautaires dans ce domaine par le biais d’un accord de coopération au sens de l’art. 92 bis de la LSRI. Ou ces accords ne servent-ils qu’à renforcer les entités fédérées?
L’enseignement des langues est une question de volonté politique. L’enseignement de l’autre langue nationale ne peut jamais être facultatif, tout comme les mathématiques ou la géographie ne sont pas des matières facultatives. Rien n’empêche la particratie d’introduire enfin cette mesure relativement simple que le B.U.B. défend depuis deux décennies.
ZEIT FÜR DIE OBLIGATORISCHE MEHRSPRACHIGKEIT IM BILDUNGSWESEN
Vor kurzem (DS, 27. September 2021) wurde bekannt, dass nur 34 Prozent der Schüler in der so genannten wallonischen Region Niederländisch als zweite Sprache wählen. 64 Prozent wählen Englisch und 2 Prozent Deutsch. Die Zahlen für die gesamte “französische” Gemeinschaft liegen uns nicht vor. In jedem Fall handelt es sich um einen Rückgang im Vergleich zu vor 10 Jahren, als 49 % Niederländisch wählten.
Nach Ansicht der B.U.B. ist dieser rückläufige Trend vor allem auf die zunehmende Angelsächsisierung unserer Gesellschaft zurückzuführen. Auch in der “flämischen” Gemeinschaft, in der Französisch obligatorisch unterrichtet wird, nehmen die Kenntnisse dieser Landessprache ab. Der Aufstieg der separatistischen Parteien, insbesondere der VB und der N-VA, macht die niederlandische Sprache natürlich auch weniger attraktiv. In diesem Sinne sind die “flämischen” Nationalisten paradoxerweise mitverantwortlich für den Niedergang des Niederländischen in Belgien. Sprachnationalisten spalten politische Parteien, Kompetenzen, Regierungen, Sportverbände, Berufsorganisationen, Universitäten und jetzt sogar (teilweise) die Versicherungsvereine auf der Grundlage der Sprache und stigmatisieren Landsleute, die eine Fremdsprache sprechen, weil sie die andere Landessprache nicht beherrschen. Außerdem tun dieselben Sprachnationalisten nichts gegen die fortschreitende Anglisierung unserer belgischen Gesellschaft. Auch die Kenntnisse der zweiten Landessprache, des Französischen, nehmen wie berichtet in Nordbelgien merklich ab.
Die Lösung für die unzureichenden Kenntnisse der Landessprachen ist jedoch einfach: In ganz Belgien muss ab dem ersten Grundschuljahr ein obligatorisches Unterrichtspaket in der anderen großen Landessprache angeboten werden. Idealerweise sollte auch in der Sekundarstufe ein Mindestmaß an Deutschunterricht (z.B. eine Stunde pro Woche) obligatorisch sein. Die nationale Regierung kann auch dafür sorgen, dass Schüler und Lehrer über die Sprachgrenze hinweg ausgetauscht werden, und einen so genannten Immersionsunterricht einrichten, den es derzeit nur sporadisch im französischsprachigen Belgien und in Brüssel gibt.
Diese Maßnahmen können bereits im föderalen Belgien umgesetzt werden, solange die Zentralisierung des Bildungswesens noch aussteht. Dies würde eine Änderung von Artikel 127 der Verfassung erfordern. Gegenwärtig ist dies der Fall: “Die Parlamente der Flämischen und der Französischen Gemeinschaft regeln in § 1 (…) 2° das Schulwesen, mit Ausnahme von a) der Festlegung des Beginns und des Endes der Schulpflicht; b) der Mindestvoraussetzungen für die Erteilung von Diplomen; c) der Rentenregelung”. Dem ist hinzuzufügen: “d) die Modalitäten für die Förderung der belgischen Landessprachen im weitesten Sinne des Wortes”. Artikel 129, § 1, 2° legt fest, dass die Parlamente der “flämischen” und der “französischen” Gemeinschaft für den Gebrauch der Sprachen für den Unterricht in den vom Behörde errichteten, subventionierten oder anerkannten Einrichtungen zuständig sind. Dies sollte ergänzt werden durch die Worte: “mit Ausnahme der in Artikel 127, § 1 2°, d) genannten föderalen Maßnahmen”. Für die deutschsprachige Gemeinschaft (Art. 130 der belgischen Verfassung) sollten die gleichen Bestimmungen aufgenommen werden.
Auch ohne Verfassungsänderung kann der Nationalstaat den Unterricht der anderen Landessprache fördern, indem er die Kompetenzen der Gemeinschaft in diesem Bereich durch eine Kooperationsvereinbarung im Sinne von Art. 92 bis des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen übernimmt. Oder dienen diese Vereinbarungen nur der Stärkung der Teilgebiete?
Sprachunterricht ist eine Frage des politischen Willens. Der Unterricht in der anderen Landessprache kann niemals fakultativ sein, so wie auch Mathematik oder Geografie keine Wahlfächer sind. Es spricht nichts dagegen, diese relativ einfache Maßnahme, für die sich die B.U.B. seit zwei Jahrzehnten einsetzt, endlich einzuführen.
