MIDDELEEUWSE AANPAK VAN DE KLIMAATPOLITIEK
De zomer van 2018 was uitzonderlijk warm. In juli en augustus kende België zelfs hittegolven waarbij de temperatuur van 35° C overschreden werd. Er waren meer zomerdagen dan tijdens de mythische zomer van 1976. Het was ook zo droog dat sommige overheden maatregelen moesten nemen om het gebruik van water in te perken. Nochtans merkte de B.U.B. vooral de kakofonie op in de politieke maatregelen, als die al genomen werden.
Volgende overheden zijn bevoegd voor het klimaat in het algemeen en voor hittegolven in het bijzonder: de gewesten, de provincies (in het noorden), de gemeenten en de federale staat.
Die laatste licht via het KMI elke Belgische provincie in over de voorspelling van hoge temperaturen.
Er bestaat ook een nationaal ”hitte- en ozonpiekenplan”.
Maar voor wat de ”de waakzaamheidsfase” en de ”waarschuwingsfase” van dat plan betreft, zijn de gewesten verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van de maatregelen om aan die fasen het hoofd te bieden. Zij hebben de bevoegdheid om een eigen hittegolf en ozonpiekenplan op te stellen. In de alarmfase (de hittegolf) neemt de federale overheid de coördinatie van gepaste nationale maatregelen op zich. De juridische basis hiervan zou de zesde ”staatshervorming” zijn – voordien zou de federale staat volledig bevoegd geweest zijn -, hoewel in de wetteksten daarover geen gewag gemaakt wordt.
Parallel nemen zowel de federale overheid als de gewesten maatregelen (verspreiding informatie, inlichten van gezondheidsdiensten…) in fasen waarvoor ze niet bevoegd zijn.
Voorts werken de drie gewesten samen in de intergewestelijke cel voor leefmilieu (IRCEL). Dit is de tegenhanger van het KMI voor wat de opvolging van vervuiling en ozon betreft. Hoewel deze schijnbaar een nationaal karakter heeft, is ze in werkelijkheid een instelling die het gevolg is van een samenwerkingsakkoord uit 1994. Deze instelling meldt in de winter smogalarmen en tijdens de zomer vervuilingspieken (Le Vif, ‘Belgique canicule’, 9 augustus 2018, p. 28).
In de praktijk komen vooral de gewesten tussen wanneer er een extreme hitte is of een intense droogte. Maar ze ageren niet altijd en als ze dat toch doen, gebeurt dat uiteraard in verspreide slagorde, waardoor de Belgen niet meer weten welke reglementering waar van toepassing is.
Kortom, de chaotische staatsstructuur van België zorgt ervoor dat een ”hitteplan” zoals in Frankrijk onmogelijk is of toch erg moeilijk, gelet op het gebrek aan een normenhiërarchie en de overlappende bevoegdheden.
De B.U.B. wil een einde stellen aan dit wanbeheer. De nationale staat moet een echt nationaal klimaatplan voor elk seizoen uitwerken en de negen provinciegouverneurs moeten dit, rekening houdend met de provinciale bijzonderheden, uitvoeren.
APPROCHE MOYENAGEUSE DE LA POLITIQUE DU CLIMAT
Il a fait très chaud cet été 2018. En juillet et août, la Belgique a même connu des vagues de chaleur dépassant les 35° C. Il y avait plus de jours estivaux que lors de l’été mythique de 1976. Il a fait aussi très sec de sorte que certaines autorités ont dû prendre des mesures de restriction de l’usage de l’eau. Toutefois, le B.U.B. a surtout remarqué la cacophonie dans les actions politiques, si actions il y avait.
Les autorités suivantes sont compétentes en matière de climat en général et de canicule en particulier: les régions, les provinces (dans le nord), les communes et l’Etat fédéral.
Ce dernier avertit à travers l’IRM chaque province belge de la prévision d’une forte chaleur.
Il existe aussi un plan national ”forte chaleur et pics d’ozone”.
Cependant, en ce qui concerne la ”phase de vigilance” et la ”phase d’avertissement” de ce plan, les régions sont compétentes pour l’organisation et l’exécution des mesures pour faire face à ces phases. Ils ont la compétence d’élaborer un propre plan forte chaleur et pic d’ozone. Cependant, lors de la phase d’alarme (la canicule), le niveau fédéral assume les responsabilités afin de coordonner des mesures nationales appropriées. La base juridique serait la sixième ”réforme” de l’Etat, – auparavant l’Etat fédéral aurait été entièrement compétent – bien que les textes juridiques n’abordent pas ce sujet.
Parallèlement, tant le gouvernement fédéral que les régions prennent des mesures (diffusion d’informations, avertissement des services de santé) lors des phases pour lesquelles ils ne sont pas compétents.
Ensuite, les trois régions collaborent via la Cellule interrégionale de l’environnement (Celine). Il s’agit du pendant de l’IRM en ce qui concerne le suivi de la pollution et de l’ozone. Bien que cette cellule semble être nationale, il s’agit en réalité d’une institution émanant d’un accord de coopération conclu entre les régions en 1994. Cet organe lance des alertes « smog » en hiver et avertit des pics de pollution (Le Vif, ‘Belgique canicule’, 9 août 2018, p. 28).
En pratique, lorsqu’une chaleur aiguë ou une sécheresse intense se produit, ce sont surtout les régions qui interviennent. Cependant, elles n’agissent pas toujours et si c’est le cas, elles le font évidemment en ordre dispersé de sorte que les Belges ne savent plus quelle réglementation s’applique à quel endroit.
Bref, la structure étatique chaotique de la Belgique rend un « Plan canicule » à la française impossible ou, du moins, très difficile vu l’absence d’une hiérarchie des normes et de compétences qui se chevauchent.
Le B.U.B. entend mettre un terme à ce cafouillage. L’Etat national doit pouvoir élaborer un plan climatique (toute saison confondue) et les (9) gouverneurs de province doivent l’exécuter tenant compte des spécificités provinciales.