REGIO’S HEBBEN ER GEEN BELANG BIJ BELGISCHE SPORTERS TE PROMOTEN
België behaalde op de Olympische Spelen van Rio in Brazilië zes medailles. Die uitslag is duidelijk beter dan het absolute dieptepunt van Londen 2012 (drie medailles) en zelfs een evenaring van de spelen in Atlanta van 1996. Toch moeten we niet euforisch doen. We haalden ondermeer één medaille minder dan Georgië, dat slechts 4,3 miljoen inwoners telt.
Tussen de zes behaalde medailles zaten er zeker een paar bij die als historisch bestempeld mogen worden: het goud van zevenkampster Thiam en van de wielrenner Greg Van Avermaet. Ook het zilver van de hockeyploeg en van Pieter Timmers op de 100 meter vrije slag waren grootse prestaties. Een bronzen medaille in het judo van Van Tichelt en in het wielrennen van D’Hoore op de baan verdienen voorts minstens een eervolle vermelding. De aflossingsploeg, de Belgian Tornados, strandden jammer genoeg in de 4 X 400 meter op 3 hondersten van een seconde van brons en Thomas Pieters behaalde een verdienstelijke vierde plaats in het golf.
Maar is dit het resultaat van een uitgekiend sportbeleid? Neen. Begin augustus publiceerde Knack een lijst met Belgische medaillekandidaten. Daaronder stonden vijf van de zes behaalde medailles, maar ook Van Snick (judo), Mottet (kleischieten), Van Acker (zeilen), Milanov (discuswerpen), Van der Plaetsen (tienkamp), Achab en Ketbi (Taekwondo), Vanhoof (BMX), Gilbert, Wellens, Pauwels (wielrennen) en de Belgian Tornadoes.
Op die laatste ploeg na is niemand van genoemde atleten nog maar in de buurt van een medaille gekomen. D’Hoore (3de in baalwielrennen) en Pieters (4de in golf) daarentegen, waren anderzijds zelfs geen kandidaat. Dit alles wijst erop dat de medailles het resultaat waren van individuele prestaties, behalve dan bij het hockey. Maar de hockeyers werken wel met een nationaal stappenplan (ten bewijze: onze nationale ploeg was negende in Peking, vijfde in Londen en tweede in Rio).
Een gecoördineerd nationaal beleid bestaat niet. Vanaf 1980 waren er verschillende ministers van sport in plaats van één. In 1988 steeg het aantal van drie tot zes (door de gemeenschapscommissies in Brussel). Na de zesde staatshervorming (2011) die het Brussels gewest ook één sportminister toebedeelde zitten we al aan zeven ! Het aantal behaalde medailles in Rio bleef dus nog steeds onder het aantal ministers (zie ook de link naar onze tekst na de Spelen in Londen in 2012) (link).
Ter vergelijking heeft Nederland met één enkele minister van sport tussen 1996 en 2016 41 gouden medailles behaald. België behaalde er in die periode 7. Het Verenigd Koninkrijk besloot na de rampzalige spelen van 1996 (slechts 1 gouden medaille) massaal in sportinfrastructuur te investeren en dat heeft resultaat opgeleverd: in Rio behaalde het land 27 gouden medailles, meer dan China.
Tenslotte is de herfederalisering van sport niet meer dan logisch. Aangezien de sporters aan de competities meedoen onder de vlag van hun land is het contra-productief het sportbeleid aan de regio’s over te laten. Deze laatste hebben er immers op vlak van marketing geen belang bij dat hun beleid in geval van zege van de atleten door de nationale staat wordt “gekaapt”. Misschien is dat ook een belangrijke reden voor de mindere prestaties van de Belgische sporters.
LES ENTITEES FEDEREES N’ONT PAS INTERET A PROMOUVOIR LES SPORTIFS BELGES
La Belgique a obtenu six médailles aux Jeux Olympiques (JO) de Rio au Brésil. Ce résultat est nettement meilleur que le passage à vide de Londres 2012 (trois médailles), égalant même celui des JO d’Atlanta (1996). Ne soyons toutefois pas euphoriques. On a notamment obtenu une médaille de moins que la Géorgie qui ne compte que 4,3 millions d’habitants.
Certes, parmi ces six médailles, quelques-unes méritent d’être qualifiées d’historiques, comme la médaille d’or que notre compatriote Nafti Thiam a décrochée à l’heptathlon ou celle du cycliste Greg Van Avermaet. La médaille d’argent de l’équipe de hockey et la médaille d’argent obtenue au 100 mètres nage libre de Pieter Timmers furent également des exploits brillants. La médaille de bronze au judo de Van Tichelt et la médaille de bronze décrochée dans l’omnium du cyclisme par D’Hoore méritent au moins une mention honorable. L’équipe de relais belge du 4 X 400 m – les Belgian Tornados – ont malheureusement manqué la médaille de bronze de justesse: il leur manqaient trois centièmes d’une seconde. Thomas Pieters, quant à lui, a obtenu une louable 4ième place au golf.
Est-ce cependant le résultat d’une politique des sports performante? Non. Début août Knack publiait une liste de Belges qui étaient candidats de médaille. Entre eux, cinq des six médaillistes, mais également Van Snick (judo), Mottet (le tir aux clays), Van Acker (la navigation à voile), Milanov (le lancer du disque), Van der Plaetsen (le décathlon), Achab en Ketbi (Taekwondo), Vanhoof (BMX), Gilbert, Wellens, Pauwels (le cyclisme) en les Belgian Tornados.
Or, à part cette dernière équipe, aucun des athlètes mentionnés ci-dessus ne s’est rapproché de près ou de loin d’une médaille. D’Hoore (3ième à l’omnium) et Pieters (quatrième au golf) ne figuraient même pas parmi les candidats. Cela indique que les médailles obtenues résultent uniquement de prestations individuelles, sauf au hockey. Toutefois, dans cette discipline, on travaille avec une feuille de route nationale (pour preuve: notre équipe nationale fut neuvième à Pékin, cinquième à Londres et deuxième à Rio).
Une politique des sports coordonnée au niveau national est tout simplement inexistante. Depuis 1980, il y a plusieurs ministres des sports au lieu d’un seul. En 1988, ce nombre augmenta de trois à six (par les commissions communautaires à Bruxelles). Après la sixième réforme de l’Etat de 2011, qui a institué également un ministre des sports à la région bruxelloise, il y en a déjà sept ! Partant, le nombre de médailles obtenues se situait toujours au-dessous du nombre de ministres (voir également le lien vers notre texte d’après les Jeux Olympiques de Londres en 2012) (lien).
A titre de comparaison, les Pays-Bas ont obtenu entre 1996 et 2016 41 médailles d’or avec un seul ministre des sports. Dans la même période, la Belgique en a décroché 7. Après les JO désastreux de 1996 (seulement une médaille d’or), le Royaume Uni a décidé d’investir massivement dans les infrastructures sportives. Et cela a payé. A Rio, le pays a obtenu 27 médailles d’or, ainsi dépassant la Chine.
Enfin, la refédéralisation du sport n’est que logique. Puisque les sportifs participent aux compétitions sous le drapeau de leur pays, il est contreproductif de laisser la politique sportive aux entités fédérées. Sur le plan du marketing, ces dernières n’ont en effet aucun intérêt à ce que leur politique soit “récuperée” par l’Etat national en cas de victoire des athlètes. Peut-être qu’il s’agit là d’une autre raison importante expliquant les performances plutot décevantes des sportifs belges.
